schoonzuster
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schoon·zus·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘behuwdzuster’ voor het eerst aangetroffen in 1555 [1]
- Leenvertaling van het Franse belle-soeur.
- afgeleid van zuster met het voorvoegsel schoon-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoonzuster | schoonzusters |
verkleinwoord | schoonzustertje | schoonzustertjes |
Zelfstandig naamwoord
de schoonzuster v
- (familie) de echtgenote van broer of zus, of de zus van de echtgenoot of echtgenote
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de echtgenote van broer of zus, of de zus van de echtgenoot of echtgenote
Gangbaarheid
- Het woord schoonzuster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schoonzuster" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "schoonzuster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be