schoener

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schoe·ner
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘schip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1809 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord schoener schoeners
verkleinwoord schoenertje schoenertjes

Zelfstandig naamwoord

de schoenerm

  1. (historisch), (scheepvaart) een 18e eeuws langsgetuigd zeilschip met oorspronkelijk 2, maar later ook meer masten
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen