schittert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schit·tert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schitteren |
schittert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schitteren
- Jij schittert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schitteren
- Hij schittert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van schitteren
- Schittert!