schipdeur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schip·deur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van schip en deur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schipdeur | schipdeuren |
verkleinwoord | schipdeurtje | schipdeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- (scheepvaart), (waterbeheer), (techniek) de afsluiting van een gegraven droogdok waarbij gebruik wordt gemaakt van een caisson of schip dat voor de ingang wordt gesleept en afgezonken
- De schipdeur van dok 2 in Willemsoord is gerestaureerd.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een afsluiting van een droogdok door een caisson/schip
Gangbaarheid
- Het woord 'schipdeur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.