schenen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sche·nen

Zelfstandig naamwoord

de schenenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord scheen

Werkwoord

vervoeging van
schijnen

schenen

  1. meervoud verleden tijd van schijnen
    • Wij schenen. 
    • Jullie schenen. 
    • Zij schenen. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be