scheet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord scheet scheten
verkleinwoord scheetje scheetjes

Zelfstandig naamwoord

de scheetm

  1. gasontlading uit de darm
    • Zeg, heb jij soms een scheet gelaten? 
     De gesprekken met deze dames waren diepgaander, maar voor de rest vloekten ze evenveel als de gemiddelde man, lieten ze evenveel scheten, rookten ze evenveel wiet en liepen ze even hard.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schijten

scheet

  1. enkelvoud verleden tijd van schijten
    • Ik scheet. 
    • Jij scheet. 
    • Hij, zij, het scheet. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen