scharrel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schar·rel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord scharrel scharrels
verkleinwoord scharreltje scharreltjes

Zelfstandig naamwoord

de scharrelm

  1. het scharrelen
  2. persoon met wie men een niet al te serieuze amoureuze relatie heeft
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
scharrelen

scharrel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharrelen
    • Ik scharrel. 
  2. gebiedende wijs van scharrelen
    • Scharrel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharrelen
    • Scharrel je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen