scharrel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schar·rel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scharrel | scharrels |
verkleinwoord | scharreltje | scharreltjes |
Zelfstandig naamwoord
de scharrel m
- het scharrelen
- persoon met wie men een niet al te serieuze amoureuze relatie heeft
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
scharrelen |
scharrel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharrelen
- Ik scharrel.
- gebiedende wijs van scharrelen
- Scharrel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharrelen
- Scharrel je?
Gangbaarheid
- Het woord scharrel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "scharrel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ scharrel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be