schabel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scha·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schabel schabellen
verkleinwoord schabelletje schabelletjes

Zelfstandig naamwoord

de schabelv / m

  1. eenvoudige bank met een plank als rugleuning
  2. eenvoudige bank waarop de verdachte in een rechtbank zit
  3. plank bij een weefgetouw waarop de voeten kunnen rusten
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

13 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen