sauveren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sau·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]

Werkwoord

sauveren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sauveren
sauveerde
gesauveerd
zwak -d volledig
  1. iets of iemand in bescherming nemen; iemand de hand boven het hoofd houden
     Die stemming in de media maakt het er voor Pechtold en Segers niet gemakkelijker op de minister te sauveren. Dat is hun missie in ons huidige democratisch stelsel: coalitiepartijen worden geacht de regering door dik en dun te steunen. Hun achterban zal echter graag willen horen hoe Blok de oren worden gewassen.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen