samenscholing

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·scho·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord samenscholing samenscholingen
verkleinwoord samenscholinkje samenscholinkjes

Zelfstandig naamwoord

de samenscholingv

  1. het samenscholen
  2. de samengeschoolde menigte
    • Reizigers wordt vanwege de diplomatieke spanningen tussen Turkije en Nederland sinds zondagavond aangeraden in heel Turkije alert te zijn en samenscholingen en drukke plaatsen te vermijden, [1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen