sabbelen

Uit WikiWoordenboek
Sabbelen aan de tenen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sab·be·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kluivend zuigen’ voor het eerst aangetroffen in 1591 [1]
  • frequentatief gevormd uit zabben met het achtervoegsel -el
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sabbelen
sabbelde
gesabbeld
zwak -d volledig

Werkwoord

sabbelen

  1. inergatief likken en zuigen aan iets
    • Jij bent altijd aan het sabbelen aan dingen. 
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen