rodehond

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·de·hond
Woordherkomst en -opbouw
  • Voor het eerst aangetroffen bij Kiliaan (1599).
  • Verschillende varianten, rood-ionck, rood-hond, rood-ioock, rood-vonck “rode puistjes”, volksetymologisch vervormd uit roodiongh, een ziekte die ‘de ionghe kinders hebben; La petite rougeole’ (1562). [1] [2]
  • samenstelling van  rood  en  hond  met het invoegsel -e- 
enkelvoud meervoud
naamwoord rodehond -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de rodehondm

  1. (medisch) een infectieziekte waarbij het gehele lichaam met rode plekken en bulten bedekt is
Schrijfwijzen
Synoniemen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Joos Lambrecht
    Het naembouck in:
    René Verdeyen
    Het naembouck van 1562. Tweede druk van het Nederlands-Frans woordenboek (1945), Faculté de Philosophie et Lettres, Luik / Droz, Parijs, p. 165 op dbnl.org op Wikipedia
  2. rodehond op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be