rippen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rip·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rippen
ripte
geript
zwak -t volledig

Werkwoord

rippen

  1. overgankelijk met geweld van iets of iemand anders afrukken, aftrekken, afscheuren, afsnijden, afnemen
  2. overgankelijk (muziek) kopiëren van cd naar computer of andere gegevensdrager
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen