rim

Uit WikiWoordenboek

Engels

Zelfstandig naamwoord

rim

  1. velg


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • rim
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 11142
[A]:
m
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rim     rimen     rimer     rimene  
genitief   rims     rimens     rimers     rimenes  
[A], [B]:
o
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rim     rimet     rim     rima
rimene  
genitief   rims     rimets     rims     rimas
rimenes  

Zelfstandig naamwoord

[A]: rim, m / o

  1. (meteorologie) rijm, rijp
Synoniemen
Hyperoniemen
Meroniemen

rim

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van rim
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

[B]: rim, o

  1. (dichtkunst) rijm (hoorbare correspondentie tussen het einde van twee of meer woorden, lettergrepen, vooral in verzen aan het einde van versregels)
  2. alliteratie, letterrijm, stafrijm (een hoorbare overeenstemming tussen het begin van twee of meer woorden, bijv. "zo gewonnen, zo geronnen"; vaak in reclame of politiek)
  3. (dichtkunst) een kort, eenvoudig gedicht in rijmpjes (bijv. een kleuterversje [1])
  4. (verouderd) een redelijke, begrijpelijke verbinding van een context
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: mannlig rim
een mannelijk rijm, een staand rijm
  • [1]: kvinnelig rim
een vrouwelijk rijm, een slepend rijm
  • [1]: daktylisk rim
een dactylisch rijm
  • [1]: løpende rim
  • [1]: svevende rim
  • [1]: kløvet rim
  • [1]: kiastisk rim
  • [1]: omsluttende rim
  • [1]: pleonastisk rim
  • [1]: rike rim
  • [1]: rent rim
  • [1]: urent rim

Verwijzingen

  1. Een kleuterversje:
    Potloden, een gum en een boek,
    veel knuffels, auto’s en een koek.
    De muizen reizen met de trein
    want ze willen gauw op school zijn.


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • rim
Woordherkomst en -opbouw
[A], [B]:
o
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rim     rimet     rim     rima  

Zelfstandig naamwoord

[A]: rim, o

  1. (meteorologie) rijm, rijp
Synoniemen
Hyperoniemen
Meroniemen

rim

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van rim

Zelfstandig naamwoord

[B]: rim, o

  1. (dichtkunst) rijm (hoorbare correspondentie tussen het einde van twee of meer woorden, lettergrepen, vooral in verzen aan het einde van versregels)
  2. (economie), (politiek) alliteratie, letterrijm, stafrijm (een hoorbare overeenstemming tussen het begin van twee of meer woorden, bijv. "zo gewonnen, zo geronnen"; vaak in reclame of politiek)
  3. (dichtkunst) een kort, eenvoudig gedicht in rijmpjes (bijv. een kleuterversje [1])
  4. een redelijke, begrijpelijke verbinding in een context '(ergens iets mee kunnen, zijn conclusies uit iets trekken)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
[C]:
v
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rim     rimma     rimmar
rimmer  
  rimmane
rimmene  

Zelfstandig naamwoord

[C]: rim, o

  1. lijst, roest, roede, stang, sport (laddersport)
Synoniemen

Verwijzingen

  1. Een kleuterversje:
    De vakantie is voorbij,
    maar dat is niet erg voor mij.
    M'n schooltas staat al klaar
    September is weer daar!


Portugees

enkelvoud meervoud
rim rins

Zelfstandig naamwoord

rim m

  1. (anatomie) nier