rijgpen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijg·pen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijgpen rijgpennen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rijgpenv / m

  1. platte naald met een wijd oog en een stompe punt
    • Nu was het de kunst om, na het terugtrekken van ons pompje, het ventiel ogenblikkelijk af te knijpen, dubbel te vouwen en met een elastiekje dicht te wikkelen. Dit lukte zelden zonder het gevreesde verlies van lucht en al helemaal niet wanneer je het gevecht met de bal in je eentje moest voeren. Om hem fatsoenlijk op te pompen had je dus assistentie nodig en voor het goed strak aan elkaar rijgen van de gapende lederen schede moest je ten minste met zijn drieën en een goede rijgpen zijn. En wanneer wij hem dan eindelijk dicht en min of meer rond hadden, was het buiten begonnen te schemeren. [1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen