resteerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- res·teer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
resteren |
resteerde
- enkelvoud verleden tijd van resteren
- Ik resteerde.
- Jij resteerde.
- Hij, zij, het resteerde.
- Ik resteerde.
vervoeging van |
---|
resteren |
resteerde