repelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·pelt

Werkwoord

vervoeging van
repelen

repelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repelen
    • Jij repelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repelen
    • Hij repelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van repelen
    • Repelt!