regisseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·gis·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘de regie voeren’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [1]
  • Afgeleid van regie met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
regisseren
regisseerde
geregisseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

regisseren

  1. overgankelijk het begeleiden van en het artistiek leiding geven bij het maken van een toneelstuk, opera, film, videoclip, televisieprogramma, radioprogramma, hoorspel, nasynchronisatie
  2. overgankelijk het voeren van de regie

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen