redeneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·de·neer

Werkwoord

vervoeging van
redeneren

redeneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van redeneren
    • Ik redeneer. 
  2. gebiedende wijs van redeneren
    • Redeneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van redeneren
    • Redeneer je?