rector

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rec·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hoofd van een klooster of een onderwijsinrichting’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1320 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rector rectors
rectoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

rector m

  1. (onderwijs) (beroep) iemand die de bestuurlijke leiding heeft over een onderwijsinstituut
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen