rechtvaardigen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • recht·vaar·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rechtvaardigen
rechtvaardigde
gerechtvaardigd
zwak -d volledig

Werkwoord

rechtvaardigen

  1. overgankelijk onderbouwen volgens bepaalde ethische beginselen
    • Ik kan die buitengewone uitgaven niet rechtvaardigen. 
  2. (religie) van schuld vrijspreken
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen