rechercheur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·cher·cheur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rechercheur rechercheurs
verkleinwoord rechercheurtje rechercheurtjes

Zelfstandig naamwoord

rechercheur m [2]

  1. (beroep) iemand die een politioneel onderzoek uitvoert
    • De rechercheurs maakten dankbaar gebruik van de genetische resultaten. 
     Op basis van zijn aangifte en foto's van zijn arm, is de politie een onderzoek gestart. Rechercheurs hebben beelden bij de betreffende club opgevraagd, maar er zijn geen verdachten gevonden.[3]
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. rechercheur op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 mei 2022 Weblink bron
    Jeroen Gortworst
    “Meer aangiftes van drogeren met een naald, landelijk beeld ontbreekt” (15 mei 2022), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be