raus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • raus

Werkwoord

vervoeging van
rauzen

raus

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rauzen
    • Ik raus. 
  2. gebiedende wijs van rauzen
    • Raus! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rauzen
    • Raus je? 

Gangbaarheid


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • raus
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord hraustr.

Bijvoeglijk naamwoord

raus

  1. gul, kwistig, scheutig, vrijgevig
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud raus rausere rausest
o enkelvoud raust
meervoud rause
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
rause rausere rauseste
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

raus m/v

  1. (het) razen, (het) storten
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   raus     rausen     rauser     rausene  
genitief   raus'     rausens     rausers     rausenes  
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   raus     rauset     raus     rausa
rausene  
genitief   raus'     rausets     raus'     rausas
rausenes  



Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • raus
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord hraustr.

Bijvoeglijk naamwoord

raus

  1. gul, kwistig, scheutig, vrijgevig
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud raus rausare rausast
o enkelvoud raust
meervoud rause
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
rause rausare rausaste
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

raus v

  1. (het) razen, (het) storten
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   raus     rausen     rausar     rausane  
genitief                        
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   raus     rauset     raus     rausa  
genitief                        
o
bijvorm
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief                     rausi  
genitief