rask

Uit WikiWoordenboek

Deens

Uitspraak
  • IPA: / ˈʁɑsg /
Woordafbreking
  • rask
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Nederduitse woord rasch
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud rask raskere raskest
o enkelvoud rask
raskt
meervoud raske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
raske raskere raskeste

Bijvoeglijk naamwoord

rask

  1. snel, vlug
  2. gezond
Antoniemen

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • rask
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Nederduitse woord rasch
Naar frequentie 1695
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud rask raskere raskest
o enkelvoud raskt
meervoud raske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
raske raskere raskeste

Bijvoeglijk naamwoord

rask

  1. snel, vlug
    «Arbeidet gikk raskt unna.»
    Het werk was snel klaar.
  2. fit, gezond, vers
    «Han er rask tross alderen.»
    Hij is fit, ondanks de leeftijd.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: så raskt som mulig
zo spoedig mogelijk
  • [2]: frisk og rask
gezond en fit
  • [2]: rask og rørig
fit en stevig
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rask     rasket     rask     raska
raskene  
genitief   rasks     raskets     rasks     raskas
raskenes  

Zelfstandig naamwoord

rask, o

  1. afval, mikmak, rommel
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • ha mye rask i kjelleren
veel rommel in de kelder hebben


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • rask
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Nederduitse woord rasch
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud rask raskare raskast
o enkelvoud raskt
meervoud raske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
raske raskare raskaste

Bijvoeglijk naamwoord

rask

  1. snel, vlug
  2. vers
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: så raskt som råd
zo spoedig mogelijk
  • [2]: frisk og rask
gezond en fit
  • [2]: rask og rørig
fit en stevig
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rask     rasket     rask     raska
bijvorm: raski  

Zelfstandig naamwoord

rask, o

  1. afval, mikmak, rommel
Synoniemen
Afgeleide begrippen