rarigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·rig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rarigheid rarigheden
verkleinwoord rarigheidje rarigheidjes

Zelfstandig naamwoord

de rarigheidv

  1. iets dat vreemds is; iets dat raar is; iets dat gek is
    • 'Goh, wat een domoor ben jij zeg. Grapje.' Als ik in een laffe bui ben, zet ik het ironisch bedoelde wel eens tussen aanhalingstekens. Rutte is een 'uitstekende' politicus. Maar die rarigheden lossen mijn probleem van het gebrek aan ironie op internet niet op. [2] 
    • Kneiterkoekwous natuurlijk, die Berdimuhamedow, en iedere dictator die rarigheden oplegt, dient uiteraard te worden veroordeeld. Toch kon ik een glimlachje niet onderdrukken. [3] 
    • Hij en anderen zeiden niet: ,Het werk van die Grieken lees ik niet want ze geloofden in zo veel goden. Allemaal rarigheid.” Nee, de kracht van de bloeiperiode van de islam was dat men openstond voor anderen en op hun gedachtegoed reflecteerde.” [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Het Parool THEODOR HOLMAN 28 DECEMBER 2013 Wat ben jij een domoor grapje
  3. Het Parool ROOS SCHLIKKER 13 JANUARI 2018 Kneiterkoekwous, die Berdimuhamedow
  4. Reformatorisch Dagblad Jacob Hoekman 13-10-2012 Islamitische school laat evolutietheorie links liggen
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be