rappel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rap·pel
Woordherkomst en -opbouw
- van het Frans [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rappel | rappels |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het rappel o
- aanmaning, herinnering, waarschuwing
- De bibliotheek stuurde een rappel dat we de boeken moesten terugbrengen.
- terugroeping
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord rappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rappel" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ rappel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be