rafelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·fe·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

rafelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rafelen
rafelde
gerafeld
zwak -d volledig
  1. van een geweven stof of touw dat deze vanaf de rand of uiteinde uit elkaar valt
    • En de Bravo ontbrandt in volle glorie bij een adembenemende lichtshow, die rechtstreeks lijkt te worden aangestuurd door de Weval-synths. Bij plotseling best hard scheurende bassynthesizers rafelen de spiraalvormige blauwe lichtbanen langzaam uiteen, en vallen vijfduizend Bravobekkies open. [2] 
  2. (figuurlijk) dat iets van mindere kwaliteit begint te worden, dat iets aan het slijten is
    • Verfrissend was het in elk geval. En ontluisterend tegelijk, want een rondje mee als sidekick van Pierre Wind leerde dat Proef-Eet ook na 28 edities nog altijd een voor het publiek aantrekkelijk evenement is, maar dat het aan de randen gaat rafelen. De inspanningen van de organisatoren om het culinaire evenement professioneler te maken, worden door de deelnemende horecazaken zelf teniet gedaan. De goede overigens niet te na gesproken. [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. rafelen op website: Etymologiebank.nl
  2. Volkskrant Robert van Gijssel 21 augustus 2016
  3. Tubantia 02-september-09-2013
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be