rafel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ra·fel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘draad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1653 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rafel | rafels |
verkleinwoord | rafeltje | rafeltjes |
Zelfstandig naamwoord
- een losgeraakte draad van een weefsel
- Die broek is zó versleten dat de rafels eraan hangen.
Vertalingen
1. een losgeraakte draad van een weefsel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rafelen |
rafel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rafelen
- Ik rafel.
- gebiedende wijs van rafelen
- Rafel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rafelen
- Rafel je?
Gangbaarheid
- Het woord rafel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rafel" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "rafel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 91 %
- Prevalentie Vlaanderen 79 %