radeloos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·de·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van raad met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen radeloos radelozer radeloost
verbogen radeloze radelozere radelooste
partitief radeloos radelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

radeloos [1]

  1. ten einde raad, wanhopig
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen