pui

Uit WikiWoordenboek
Een kerkpui in Assenede


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pui
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderste deel van gevel’ voor het eerst aangetroffen in 1787 [1]
  • > puijde > Latijn podium
enkelvoud meervoud
naamwoord pui puien
verkleinwoord puitje puitjes

Zelfstandig naamwoord

de puiv / m

  1. (bouwkunde) voorgevel, met name van de begane grond van een huis

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen