propageer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pro·pa·geer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
propageren |
propageer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van propageren
- Ik propageer.
- gebiedende wijs van propageren
- Propageer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van propageren
- Propageer je?