primeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·meur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eerste openbaarmaking van iets nieuws’ voor het eerst aangetroffen in 1885 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Franse primer met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord primeur primeurs
verkleinwoord primeurtje primeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de primeurv / m [3]

  1. eerste openbaarmaking van iets nieuws
  2. eerste voortbrengsel op kunstzinnig vlak
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen