prevaleren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·va·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overwicht hebben’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
  • afgeleid van het Latijnse praevalēre (met het voorvoegsel pre-) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
prevaleren
prevaleerde
geprevaleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

prevaleren [3]

  1. absoluut de overhand hebben, overwicht hebben, voorrang hebben
    • Het algemeen belang prevaleert boven het privé-belang. 
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen