predikt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·dikt

Werkwoord

vervoeging van
prediken

predikt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prediken
    • Jij predikt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prediken
    • Hij predikt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van prediken
    • Predikt!