praal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- praal
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘pracht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | praal | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- opzichtige schoonheid
- De praal van de feestjes van Paris Hilton is steeds een beetje overdreven.
Verwante begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pralen |
praal
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pralen
- Ik praal.
- gebiedende wijs van pralen
- Praal!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pralen
- Praal je?
Gangbaarheid
- Het woord praal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "praal" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bezieldheid: niet geanimeerd
- Metadomein: abstract
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %