popelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘in spanning verkeren’ voor het eerst aangetroffen in 1617 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
popelen
popelde
gepopeld
zwak -d volledig

Werkwoord

popelen

  1. Iets zo graag willen dat je hart bonst en je niet stil kunt blijven staan.
    • Hij staat te popelen om zijn vrouw te kussen. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen