polshorloge

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pols·hor·lo·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord polshorloge polshorloges
verkleinwoord polshorlogetje polshorlogetjes

Zelfstandig naamwoord

het polshorlogeo

  1. een uurwerk dat om de pols gedragen wordt
    • Hij had net een nieuw polshorloge gekocht, daarom moest het bandje nog iets worden ingekort. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be