poëet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·eet
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dichter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord poëet poëten
verkleinwoord poëetje poëetjes

Zelfstandig naamwoord

de poëetm

  1. (kunst), (beroep) iemand die dichtkunst voorbrengt
    • Hij is een waar poëet! 
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen