plundering

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

plundering van kerken
Uitspraak
Woordafbreking
  • plun·de·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plundering plunderingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

plundering v [1]

  1. het eigenmachtig in bezit nemen van achtergelaten goederen en levende have als onderdeel van een militaire overwinning of tijdens een catastrofe of maatschappelijke onrust, zoals gedurende een oorlog, natuurramp, een rel of een terroristische aanslag
    • Strijders van de MLC maakten zich op grote schaal schuldig aan lynchpartijen, verkrachtingen en plunderingen in het noorden van Congo. Daarvoor is Bemba echter niet veroordeeld, wel voor de hulp die hij met de MLC in 2003 bood aan president Ange-Félix Patassé van buurland CAR. Die wilde een rebellenopstand van oud-stafchef Bozizé de kop indrukken. Toen dat mislukte, nam Bozizé de stad Bangui in en schakelde vervolgens het Strafhof in om de oorlogsmisdaden van de MLC te onderzoeken. [2] 
  2. (figuurlijk) een handeling die zeer veel lijkt op bovengenoemde maar dan zonder oorlog en zonder natuurramp
    • Het scenario van president Jacob Zuma’s coup tegen zijn eigen regering lag al klaar. Het liefst had hij begin deze week willen afrekenen met de opstandelingen in zijn kabinet. In de eerste plaats met zijn minister van Financiën, Pravin Gordhan, een strenge boekhouder die wordt bewierookt door de markt en investeerders, en Zuma’s grootste sta-in-de-weg is bij de plundering van staatsbedrijven door zijn zakenvrienden.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jorg Leijten 22 maart 2017
  3. NRC Bram Vermeulen 31 maart 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be