ploegbaas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ploeg·baas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ploegbaas ploegbazen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ploegbaasm

  1. (beroep) iemand die de leiding heeft over een groep arbeiders
  2. iemand die de leiding heeft over een sportploeg
    • Tijdens de opening van het seizoen in Australië finishte Ricciardo als vierde. Dat resultaat stelt de ploegbaas tevreden. ,,Zeker in combinatie met wat we later in het seizoen nog in petto hebben. Het tempo dat we in de race hadden was echt bemoedigend. We waren een van de snelste auto's in de GP, en zaten niet ver van Ferrari af. Later in het seizoen kunnen wij Ferrari zeker aanvallen." [2] 
    • Hoewel hij na dit seizoen negentig procent zeker Astana verlaat - Trek-Segafredo aast op zijn handtekening - benoemde ploegbaas Vinokourov Fabio Aru tot kopman. Met de Spanjaarden Pello Bilbao en Luis Leon Sanchez krijgt de winnaar van de Vuelta 2015 een pak ervaring in steun. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 11-01-2017
  3. de Standaard ZATERDAG 19 AUGUSTUS 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be