plectrum

Uit WikiWoordenboek
Drie plectrums voor de gitaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plec·trum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘citerpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord plectrum plectrums
plectra
verkleinwoord plectrummetje plectrummetjes

Zelfstandig naamwoord

het plectrumo

  1. (muziek) het plaatje waarmee de snaren van tokkelinstrumenten kunnen worden aangeslagen
    • Een plectrum hoort bij een mandolinespeler zoals de strijkstok bij de violist. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen