pispot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pis·pot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pispot pispotten
verkleinwoord pispotje pispotjes

Zelfstandig naamwoord

de pispotm

  1. een pot van metaal of kunststof waarin men zich kan onlasten
  2. overdrachtelijk iemand die die anderen misbruikt wordt
    • Ik heb geen zin om altijd pispotje te moeten wezen. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen