pipi

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·pi
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord pipi pipi's
verkleinwoord

pipi

  1. (kindertaal) urine, plasje
    • Het jongetje zei: "Ik moet pipi doen!" 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 9 mei 2015 Weblink bron
    Schaerlaekens, A.M.
    “De taalontwikkeling van het kind. Een oriëntatie in het Nederlandstalig onderzoek.” (1977), Wolters-Noordhoff, Groningen, ISBN 9001835902, p. 70-71 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren op Wikipedia


Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

pipi m

  1. (spreektaal) plas, plasje, pis [1]

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking
  • pi·pi

Zelfstandig naamwoord

pipi

  1. (anatomie) wang


Siraya

Zelfstandig naamwoord

pipi

  1. fragment, kruimel

Verwijzingen


Toki Pona

pipi in Sitelen Pona
Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·pi
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pipi

  1. (dierkunde) insect, mier, spin