pillen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van pillen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		pillen			te pillen
	toekomend		zullen pillen			te zullen pillen
voltooid	tegenwoordig		hebben gepild			te hebben gepild
	toekomend		gepild zullen hebben			gepild te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	pillend		gepild			ev. pil	mv. verouderd pilt	pille
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	pil	pilt	pilt	pilt	pilt	pillen	pillen	pillen
verleden (o.v.t.)	pilde	pilde	pilde	pilde	pilde	pilden	pilden	pilden
toekomend (o.t.t.t.)	zal pillen	zult/zal pillen	zult/zal pillen	zult pillen	zal pillen	zullen pillen	zullen pillen	zullen pillen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou pillen	zou pillen	zou(dt) pillen	zoudt pillen	zou pillen	zouden pillen	zouden pillen	zouden pillen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gepild	hebt gepild	hebt/heeft gepild	hebt gepild	heeft gepild	hebben gepild	hebben gepild	hebben gepild
verleden (v.v.t.)	had gepild	had gepild	had gepild	hadt gepild	had gepild	hadden gepild	hadden gepild	hadden gepild
toekomend (v.t.t.t.)	zal gepild hebben	zal/zult gepild hebben	zult/zal gepild hebben	zult gepild hebben	zal gepild hebben	zullen gepild hebben	zullen gepild hebben	zullen gepild hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gepild hebben	zou gepild hebben	zou/zoudt gepild hebben	zoudt gepild hebben	zou gepild hebben	zouden gepild hebben	zouden gepild hebben	zouden gepild hebben