perelaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

perelaars
Uitspraak
Woordafbreking
  • pe·re·laar
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van peer met het achtervoegsel -laar met het invoegsel -e-
enkelvoud meervoud
naamwoord perelaar perelaren
perelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

perelaar m [1]

  1. (plantkunde) Pyrus op Wikispecies perenboom
    • "Mama, wat staat papa daar in de tuin wild te foeteren onder de perelaar?"
      "Ach, laat hem, lieverd. Het is vandaag 443 jaar geleden dat de Slag op de Mookerheide verloren ging. Papa is er nog steeds beroerd van." [2]
       
    • Toen ze naar buiten keken, zagen ze dat de oude boom in hun tuin ontworteld was. In de streek waaide het al een paar dagen bijzonder hard. De stam van de perelaar, die een omtrek van 4,2 meter had, bleek ook nog rot van binnen. [3] 
  2. het hout van de perenboom
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

34 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen