passes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pas·ses

Zelfstandig naamwoord

de passesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pass


Frans

Werkwoord

vervoeging van
passer

passes

  1. tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van passer
  2. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van passer