partijdigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • par·tij·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord partijdigheid partijdigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de partijdigheidv

  1. de mate waarin iemand kiest voor één van de partijen die strijden
     Zo iemand noemen wij een besmette getuige, omdat er mogelijk van partijdigheid sprake is.[2]
     Het wrakingsverzoek werd door de rechter aanvankelijk afgewezen, maar uiteindelijk werd de rechter alsnog vervangen omdat hij onopzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. Daardoor zou de schijn van partijdigheid gewekt kunnen worden volgens een tweede wrakingskamer. Hierdoor moest gezocht worden naar een nieuwe rechter, die zich vervolgens moest inlezen in het dossier.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023467014
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 maart 2022 Weblink bron “Krim-goud uit Allard Pierson ook in hoger beroep toegewezen aan Oekraïne” (I 26 OKTOBER 2021), NOS