parochiaan

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ro·chi·aan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord parochiaan parochianen
verkleinwoord parochiaantje parochiaantjes

Zelfstandig naamwoord

parochiaan m [1]

  1. (religie) iemand die tot een bepaalde (rooms-katholieke) kerkelijke parochie behoort
    • ‘Momenteel wordt de beiaard goed onderhouden. De beiaard kwam er in 1959 door een schenking van een parochiaan. In 1999 werd de beiaard gerestaureerd en nog steeds komt een beiaardier die geregeld bespelen. Maar de beiaard speelt ook zijn wijsje automatisch. Dat wijsje varieert per seizoen. De Wasteelsbeiaard kan je horen tijdens de wekelijkse marktdag op woensdag, op zondag en op feestdagen. Het is zalig om in mijn tuin te genieten van die mooie klanken van onze beiaard’, besluit pastoor Babylon. [2] 
    • Menig parochiaan heeft de datum al genoteerd: zondag 9 oktober om 16.00 uur in de Oldenzaalse Plechelmusparochie. Op die datum vindt in de basiliek de hoogmis Missa in Mysterium plaats met Herman Finkers als regisseur. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard VRIJDAG 12 MEI 2017
  3. Tubantia 17-09-2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be