pakje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pak·je
Woordherkomst en -opbouw
- Verkleinvorm van pak.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | pakje | pakjes |
Zelfstandig naamwoord
het pakje o dim. tant.
- cadeautje, geschenkje
- Bij een pakje hoort een gedichtje op Sinterklaasavond.
- verkleinwoord van pak
Hyponiemen
- apenpakje, boxpakje, burgerpakje, chanelpakje, gympakje, kruippakje, lastpakje, norfolkpakje, stoeipakje
Afgeleide begrippen
Zelfstandig naamwoord
het pakje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord pak
- ▸ Barbie werd uitgelachen dat hij al drie weken lang alleen maar ‘ramen bomb’ at (een pakje noedels met een pakje aardappelpuree en een blik tonijn door elkaar).[1]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord pakje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pakje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandig verkleinwoord
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %