pagina

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·gi·na
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bladzijde’ voor het eerst aangetroffen in 1675 [1]
  • van het Latijn pagina "beschreven blad"
enkelvoud meervoud
naamwoord pagina pagina's
verkleinwoord paginaatje paginaatjes

Zelfstandig naamwoord

de paginav / m

  1. bladzijde, zowel met betrekking tot de volgorde als tot het oppervlak
    • Pagina 18 van een boek. 
    • Een advertentie over de hele pagina. 
     Op een lege pagina in het trail-register begon ik te schilderen.[2]
  2. (boekdruk) de gezette lettertypen die samen een bladzijde vormen.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking

pa·gi·na

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pagina

  1. bladzijde
Synoniemen


Italiaans

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pagina v

  1. bladzijde


Latijn

Zelfstandig naamwoord

pagina v

  1. beschreven blad
Overerving en ontlening


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
paginar

pagina

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van paginar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van paginar